images/headerlefonline.jpg
Delen van artikels

Een Duitse tentoonstelling over Benelux dwangarbeiders te Leuven

Als we resultaten overlopen van de tentoonstelling over dwangarbeid, die in 2015-2016 in het Huis van de Vlaamse Gemeenschap te Leuven gehouden werd, dan kunnen we de titel niet zomaar negeren.
De tentoonstelling ging over Nacht und Nebel gevangenen uit de Benelux die gedurende Tweede Wereldoorlog slavenarbeid moesten verrichten in de regio van Hameln. Het is de verdienste van de plaatselijke Duitse historicus Bernard Gelderblom die de regionale dwangarbeid van tijdens het conflict van 1940-1945 in het plaatselijke collectieve geheugen wist te verankeren.
De tentoonstelling zelf werd georganiseerd door een samenwerkingsverband van een aantal vrijzinnige verenigingen uit het Leuvense.
Bij de ruim 150 aanwezigen tijdens de academische opening bevonden zich ook leden van de vaderlandse verenigingen. Tijdens de openingstoespraken werd erop gewezen dat gewezen militaire collaborateurs nog steeds vanuit Duitsland een riant pensioen krijgen uitbetaald. Deze feiten werden in 1997 in de Senaat reeds aangeklaagd door de oud SP-voorzitter Fred Erdman, maar als weinig relevant weggezet door zijn partijgenoot staatssecretaris Marcel Colla.
De aanwezige verantwoordelijken van de vaderlandse vereniging “ Herinnering” hebben achteraf aan onze organisatoren gevraagd om rond dit dossier samen actie te voeren.
In mei 2016 werd er dan ook een gezamenlijke persconferentie gegeven in Het Huis van de Mens Saincteletteplein te Brussel.

De aanklacht van tijdens de tentoonstelling bereikt het parlement

In mei 2017 werd in de Kamercommissie Buitenlandse Zaken een hoorzitting georganiseerd rond de Duitse vergoedingen aan gewezen Belgische collaborateurs. Bij de deskundigen die uitgenodigd werden bevond zich ook ondergetekende en de toenmalige ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland de heer Rudiger Ludeking. De ambassadeur vroeg om begrip bij de keuze van Belgische collaborateurs om voor Nazi Duitsland te gaan vechten. Zij zouden onder druk hebben gestaan en het zou niet om een vrijwillige keuze gaan. Waarop die bewering steunde wist de ambassadeur niet te vermelden. Het zou trouwens niet de enige “losse flodder” zijn die de Duitse ambassadeur tijdens de hoorzitting ten beste gaf. Zo beweerde hij ook dat er onder de Belgische militaire collaborateurs geen veroordeelden waren voor schending van mensen- of oorlogsrecht. Wel vergat de ambassadeur erbij te vertellen dat dit “onderzoek” verricht werd door het ministerie van Volksgezondheid van de deelstaat Noord Rijnland Westfalen. Bij dit onderzoek blijkt er geen enkele juridische instantie betrokken geweest te zijn, laat staan dat hun Belgisch strafdossier door de Duitse autoriteiten zou opgevraagd zijn geweest. Dit laatste werd mij bevestigd tijdens mijn onderhoud bij onderzoekrechter Jens Rommel van het Federaal Onderzoekgerecht te Ludwigsburg, waar tot op heden nog steeds nazimisdaden onderzocht worden.
Het besluit van de hoorzitting bij de commissie Buitenlandse Zaken was tweeledig. Er werd besloten om een onderzoekingscommissie naar Berlijn te sturen, wat inmiddels in juni 2018 gebeurd is, en anderzijds werd er een resolutie éénparig aangenomen waarbij De Duitse Bondsrepubliek verzocht wordt om de betalingen aan gewezen militaire collaborateurs stop te zetten.
Maar verder onderzoek zal nog enkele merkwaardige feiten aan het licht brengen, waarbij ook de Belgische verantwoordelijkheid ter sprake komt.

Belgische medewerking bij de aanvraag van Duitse pensioenen voor militaire collaborateurs

In de publicaties van het Sint-Maartensfonds (vereniging van oud-Oostfrontstrijders) vinden we vanaf 1970 regelmatig richtlijnen hoe men zijn pensioen bij de Duitse Bondsregering moet aanvragen. Opvallend daarbij is dat de hoogte van Duitse pensioenen mee bepaald worden in functie van de gevangenisstraf die betrokkene in België heeft uitgezeten. Deze in België uitgezeten straf wordt door de Duitse autoriteiten beschouwd als dienstjaren voor Duitsland. Deze periode wordt dan verhoogd met drie jaar en beschouwd als “een integratieperiode”. Dus hoe hoger de uitgezeten straf hoe hoger het Duitse pensioen!
Om dit te bewijzen moet er een modelformulier worden ingevuld en afgestempeld door het Belgisch gevangeniswezen dat de periode van uitgezeten straf attesteert. Op dit attest staat uitdrukkelijk vermeld dat dit bestemd is voor het bekomen van een Duits militair pensioen en dat de straf werd uitgesproken wegens indienstneming in het Duits leger in de periode van 1940 tot 1945…
Vermelden we nog dat dat de vergoeding gemiddeld 10 maal hoger ligt dan de vergoedingen die uitgekeerd worden aan dwangarbeiders. De dwangarbeiders krijgen hun aalmoes (tussen de 40 en 50 Euro per maand) pas sinds 2000. De militaire collaborateurs krijgen reeds vergoedingen sinds begin van de jaren vijftig van vorige eeuw.

Niet enkel militairen kunnen een vergoeding bekomen

In de publicaties van het Sint- Maartensfonds, Berkenkruis en Broederband, worden de leden van burgerlijke en paramilitaire collaborateurs eveneens aangezet om een pensioen aan te vragen.
Uit een vertrouwelijk gesprek met een “ervaringsdiskundige” werd mij bevestigd dat de leden van de Fabriekswacht, Boerenwacht en leden van de NSKK (paramilitaire transporteenheid) na de oorlog gewoon hun wedde verder hebben getrokken. Daarvoor moest er bij de Sociale dienst van het Duitse Rode Kruis in Aken een aanvraag worden ingediend. Primair bewijsmateriaal volstond zoals bijvoorbeeld een getuigenverklaring. Om de Belgische openbare opinie niet te verontrusten werd de uitbetaling uitgevoerd via het Duitse Rode Kruis. Deze maakte de bedragen over aan het Belgische Rode Kruis die de begunstigden uitbetaalde. Deze “delicate discrete” uitbetalingen, zoals de Duitse autoriteiten ze destijds benoemden, gebeurde in alle gewezen bezette landen.
Uit een antwoord van gewezen Staatssecretaris Paul Magneten op een schriftelijke vraag van Wouter De Vriend blijkt dat het Belgische Rode Kruis deze “dienstverlening” als een “humanitaire actie” aanziet (mondelinge parlementaire vraag nr. 10.769).

Het standpunt van de Duitse regering over het vergoeden van gewezen collaborateurs

Bij de oprichting van de Bondsrepubliek in 1949 meende de Duitse regering dat zij de burgerrechtelijke opvolger was van het Derde Rijk. Volgens de Duitse regering was er in 1945 enkel sprake van een militaire nederlaag, maar niet van een burgerrechtelijke. Bijgevolg zou de Bondsrepubliek alle contracten inzake “personeelsaanwerving “van het Hitlerregime verder blijven honoreren. Nooit zal de bondsrepubliek de akkoorden van Potsdam erkennen of de vonnissen van het oorlogstribunaal in Neurenberg. Een standpunt dat tot op vandaag wordt aangehouden.
Zo zullen er in 1953 uitvoeringsbesluiten verschijnen op een Hitler decreet van 1943, waarbij buitenlandse militaire vrijwilligers nog de Duitse nationaliteit kunnen aanvragen, wanneer zij dat zouden wensen.
Minder mild was de Bondsrepubliek voor de ruim 25.000 terechtgestelde Duitse militaire deserteurs.
Tot 2006 zullen zij moeten wachten op enig eerherstel. Tot dan werden zij als “verraders” beschouwd met gevolg dat hun familie geen enkele vorm van schadevergoeding getrokken heeft.
De Romabevolking die door het naziregime eveneens vervolgd werd, wacht nog steeds op enige erkenning van hun leed. In de DDR werden deze mensen erkend als slachtoffer van het Nationaal Socialisme. Bij de éénmaking van Duitsland zijn ze die erkenning en dito pensioen kwijtgeraakt. Nog in 2014 besliste het Grondwettelijk hof in Karlsruhe dat de Romabevolking geen recht heeft op enige schadevergoeding, omdat zij niet vervolgd werden ter wille van politieke, religieuze of etnische redenen, maar enkel ter wille van hun asociaal gedrag…
In 2018 is er in de Bundestag, op initiatief van Die Linke, een initiatief genomen over de partijgrenzen heen om dit schrijnend onrecht ongedaan te maken. Dit voorstel wordt gesteund door parlementsleden uit alle democratische partijen.

Hopelijk zal deze nieuwe democratische wind in de Bundestag ook naar het westen waaien en tegemoetkomen aan de wensen van het Belgisch parlement en alle vergoedingen stopzetten die tot op vandaag aan Belgische collaborateurs worden uitbetaald.

Alvin De Coninck